De fruitvlieg, Drosophila Melanogaster, is het meest gebruikte model-organisme in genetisch onderzoek. In het begin van de 20e eeuw werd de nieuwe wetenschappelijke discipline genetica in gang gezet met onderzoek naar fruitvliegen. In maart 2000 was het een van de eerste organismen van welke het genoom geheel ontcijferd werd. Laboratoria over de hele wereld kweken nog altijd fruitvliegen en stellen deze bloot aan allerlei stoffen, manipulaties en straling om kennis over genen te verdiepen en om bruikbare genetische technologieƫn te testen.
In 1901 begonnen biologen aan de Harvard Universiteit fruitvliegen te gebruiken voor evolutie-experimenten. Snel bewees de fruitvlieg zijn waarde: ruim voorhanden, makkelijk in grote hoeveelheden te houden en gezegend met een korte reproductie-cyclus.
In 1901 merkte een wetenschapper een fruitvlieg op met witte in plaats van rode ogen. De zoektocht naar de oorzaak leidde tot uitgebreid onderzoek in de nieuwe wetenschappelijke tak van de biologie: genetica. De witte ogen konden uiteindelijk verklaard worden met het gedrag en de lokatie van genen. T.H.Morgan ontving in 1933 de Nobelprijs voor dit onderzoek.
Begin jaren ’40 zocht een geneticus naar de oorzaak van een extra paar vleugels die soms spontaan optraden bij fruitvliegen. Onderzoek toonde dat de volgorde van genen-groepen, geplaatst op chromosomen, het lichaamspatroon bepalen. Enkele gemuteerde genen kunnen een groeiend organisme een extra lichaamsdeel laten creĆ«ren. Lewis, Nusslein-Volhard en Wieshaus kregen voor dit inzicht in 1995 de Nobelprijs.
Zelfs in de korte levensduur van een fruitvlieg is deze gevoelig voor kanker veroorzaakt door defecte genen. In veel laboratoria worden fruitvliegen blootgesteld aan giftige of radioactieve stoffen om zo te kijken wat het effect is op de genen en nageslacht. Omdat menselijke genen van hetzelfde organisch materiaal zijn en dezelfde mechanismen gebruiken als de genen van een fruitvlieg, kan met dit onderzoek bepaald worden welke stoffen gevaarlijk zijn.
De Gehring onderzoeksgroep aan de Universiteit van Basel vond een manier om zogenaamde sleutelgenen te herkennen en te sturen. Een sleutel-gen vertelt een groeiend organisme waar het een gepaald lichaamsdeel moet laten groeien en waar op de chromosomen het ‘plan’ voor dit lichaamsdeel te vinden is. Wanneer een sleutel-gen gekopieerd wordt naar andere locaties op de chromosomen kan men zo bijvoorbeeld rode oogfacetten laten groeien op de poten.
Met jaren van ervaring met sturen en beheersen van genen is het relatief makkelijk om een fruitvlieg te kweken met kromme vleugels. Het kan een normaal leven leiden als het gevoed wordt. Onderzoekers gebruiken het als een signaal-vlieg. Het kan hen vertellen dat een bepaald gen doorgegeven is naar een volgende generatie. Makkelijk is het ook dat deze vlieg niet kan vliegen. Het kan gekocht worden in dierenwinkels als reptielen- of vissenvoer.